Eyewitness Lars Kwakkenbos, about KBC

Lars Kwakkenbos ging met ons mee naar KBC, een vergadering van juridische adviseurs. Lars is schrijver, dramaturg en docent.

21052013_KBCDuring

 

Wie voor het eerst over dit project hoort, ziet het volgende tafereel voor zich: een vrouw valt onverwacht een vergadering binnen, begint te spreken en hoopt dat ze niet voortijdig wordt aangemaand of gedwongen om daarmee te stoppen. Eenmaal ter plekke bleek de werkelijkheid complexer. Iemand binnen de KBC, waar Sarah Vanhee een vergadering van juristen zou onderbreken, was al op de hoogte van haar komst. Samen met die persoon stappen we na een kwartiertje wachten de vergaderzaal in. Zij leidt Sarah’s lezing kort in, en merkt daarbij op dat de lezing een goede opwarmer zou kunnen zijn voor een sessie out-of-the-box denken waar de juristen na de vergadering aan zullen deelnemen. Een kwartier later is Sarah’s lezing achter de rug. Kristien Van den Brande, die Sarah assisteert, deelt nog stickers uit van het project, en we vertrekken. Sarah is als eerste de deur uit, Kristien en ik volgen. “Bedankt”, zegt Kristien tegen de aanwezigen, vooraleer ze de vergaderzaal verlaat.

Sarah’s lezing komt niet helemaal onverwacht, en ook voor wie ze wel onverwacht komt, gaat ze gepaard met de geplogenheden waarmee een appel meestal gepaard gaat. In de manier waarop Sarah nadien elkeen aan de vergadertafel in de ogen kijkt en zich dus ook aan elkeen adresseert, appelleert ze, en wie een onverwacht appel van begin tot einde wil kunnen uitspreken, vraagt best eerst om de welwillendheid van het publiek. Door de lezing ludiek en zonder enige bijbedoelingen aan te kondigen als een opwarmer voor een sessie out-of-the-box denken, verkleint het mogelijke gevaar van de inhoud ervan. De lezing wordt hier een beetje gedomesticeerd, hetgeen wellicht ook altijd de voornaamste rol van een aankondiging is.

Bij mij spelen verlangens naar een loepzuivere, avant-gardistische geste op. Iets als: de kunst doorkruist het leven, ver voorbij de grenzen van de eigen kunstsien, en herontdekt daar haar eigen noodzaak. Eens de kunstenaar echter het domein van de eigen kunstsien verlaat, is zijn of haar geste natuurlijk niet meer zuiver. Het leven zelf komt tussen. Er moet worden aangekondigd en onderhandeld.

Sarah laat geen tijd voor sympathie, of ze zet die in elk geval niet in scène. In die zin is dit een eerlijke voorstelling, en door eerlijk te zijn, neemt ze haar publiek – iedereen dus – ernstig. Eerst lijkt er venijn te zullen zitten in haar lezing, maar die indruk klopt uiteindelijk niet. Haar lezing is in de eerste plaats lucide, de inhoud ervan zit niet ergens onderhuids. Wel zit er pathos in, en ook een vorm van geweld: in de manier waarop Sarah iedereen appelleert, spreekt ze hen soms op een erg directe manier aan. Ze speelt het echter niet persoonlijk. Indien ze dat wel deed, zouden mensen zich beledigd voelen, en dat lijkt niet het geval.

Ik begin op de mensen te letten. De toehoorders spelen zelf mee, ik kijk naar hen, en achteraf blijkt dat Kristien en Sarah dat zelf ook doen. Het publiek kan antwoorden op de vragen van Sarah, of het kan zich verveeld afwenden. Dat laatste gebeurt niet. Ik let ook op de architectuur van het gebouw waarin we ons bevinden. De lucht die uit de airconditioning komt, is warm en zwaar.

Sarah spreekt resoluut, maar evengoed bespeelt haar présence de idee dat hier een nieuw verhaal wordt verteld, en dat er een nieuwe (volgende) generatie aan het woord is. De meeste mensen rond de tafel zijn ouder dan haar, haar generatie volgt op die van hen. Sommigen van hen konden wellicht haar vader of moeder zijn. Hoe kijken zij, en hoe anders zouden zij kijken als Sarah een andere leeftijd had? Ik vraag me af hoe we zo’n lezing zouden ervaren wanneer Sarah ouder was geweest, of een man.

Ik vraag me af hoe iemand anders deze lezing zou geven. De lezing wordt nu al door iemand anders in het Frans gegeven, en binnenkort zal dit project ook in andere steden worden gespeeld, in nog andere talen. Sarah acteert immers niet, en wie deze tekst uitspreekt, dient zich er – tot op zekere hoogte? – mee te identificeren. Dit project handelt ook over het al dan niet spelen van een rol, vanuit de praktijk van het appel. Al aarzel ik voortdurend terwijl ik dat laatste woord hanteer. Is er hier wel sprake van een appel, of heeft deze lezing nog een ander statuut?

Postscriptum. Wanneer ik later op de dag de International Herald Tribune koop, siert een paginagrote advertentie van Rolex de voorpagina. Wanneer ik hem opensla, blijken vier pagina’s met foto’s van culturele, sportieve en politieke beroemdheden, elk met een Rolex-horloge om de pols, de krant te omgorden. De advertentie entert de krant, wellicht met even veel geplogenheden als die waarmee Sarah Vanhee een kwartier lang een vergadering in de hoofdzetel van een bank heeft kunnen enteren. Haar lezing – en de mogelijkheidsvoorwaarden daarvan – sprak niet vanzelf, de advertentie in de krant doet dat wel, of ze doet althans alsof. Ik voel me koud gepakt door de euforie van die vier pagina’s.