In Josefine de zangeres, of het muizenvolk laat Kafka een toeschouwer aan het woord die zich afvraagt waarom het zingen van Josefine als zo bijzonder ervaren wordt door het muizenvolk. Het muizenvolk is een hardwerkend ras dat geen plek heeft voor jeugdigheid, muziek of geschiedenis. Hun leven is moeilijk en onrustig, iedere dag geeft verrassingen en angsten, en de vijanden zijn talrijk. De dagelijkse strijd om het bestaan laat dromen noch spelen toe, en een zekere praktische sluwheid beschouwen ze als hun beste eigenschap. Alleen Josefine is een uitzondering; zij houdt van muziek en is als enige in staat om muziek voort te brengen. Overal waar ze onverwachts opduikt, staakt het volk zijn bezigheden, verzamelt zich rond haar en luistert stil als een muis. Maar de verteller is sceptisch en vraagt zich af waarom haar zingen dit effect heeft, ook op hem, want in feite is er niets dat haar gezang onderscheidt van het alledaags gepiep waartoe iedereen in staat is.
Vrijgesteld
Tijdens het afgelopen Kunstenfestivaldesarts ging Lecture For Every One van Sarah Vanhee in première, een project dat doet denken aan het kortverhaal van Kafka. Lecture For Every One is een tekst van Vanhee die zij zelf of een andere performer[1] brengt op plekken waar mensen sowieso samen zijn met een bepaalde reden: een vergadering van juridische adviseurs in een bank, een lobbygroep van een multinational, een voetbaltraining van mensen in kansarmoede, een directieraad van een overheidsdienst, een stafvergadering in een ambassade, een taalles voor migrantenvrouwen, een misviering, een lunchdebat van een societyclub, enz. Meestal is het zo dat slechts één persoon op de hoogte is van haar komst; voor de andere mensen komt zij onverwachts. Telkens vraagt zij 15 minuten van hun officiële tijd samen en in elke context spreekt ze identiek dezelfde woorden uit. Ze verlaat de bijeenkomst meteen daarna.
Zoals Josefine piept voor het muizenvolk – “voor alle lagen van de bevolking, tot in de verst verwijderde hoeken van de oppositie” – zo spreekt Vanhee voor het mensenvolk. Lecture For Every One is letterlijk bedoeld voor iedereen en ieder één. Met een universele ambitie brengt ze zichzelf en de lezing als een readymade in elke specifieke context. Ze vertelt uit het leven gegrepen verhalen, ze gebruikt geen moeilijke woorden of omslachtige argumenten, en er komt weinig virtuositeit bij kijken. Soms bloost ze, soms zie je haar voet een beetje kantelen. Een jonge vrouw in doodgewone kleren, niets in de handen, niets in de mouwen, enkel haar tekst en een geel vulpotlood. Ze zou iedereens dochter of iedereens buurvrouw kunnen zijn. Maar net zoals de readymade vraagt ze om een uitzondering die moeilijk te motiveren is: zonder dat mensen daar meteen iets bij te winnen hebben, verlangt ze dat ze hun dagelijks doen en laten heel even laten vallen en zich concentreren op wat ze zal zeggen.
Josefine wil graag gezien worden en mensen een werkelijk genot geven. Ze wordt omringd door aanhangers, bodes en vleiers die aankondigen dat Josefine zich opmaakt om te gaan zingen en die het volk aansporen om dichterbij te komen. Maar ze wil enkel om de juiste redenen bewonderd worden. Na de vraag naar het verschil tussen Josefine’s piepen en dat van het gewone volk, stelt de verteller in Kafka’s verhaal zich een tweede vraag, die voor hem belangrijker is en de eerste vraag vervangt: “wat drijft het volk ertoe zich zo voor Josefine uit te sloven?” Bewonderen ze in haar zingen wat ze in hun eigen piepen vergeten te waarderen? Of is het omdat ze hen is toevertrouwd en daarom als een kind in bescherming moet worden genomen? Of omdat zij vooral gaat naar plekken waar er grote politieke of sociale onrust heerst, en dan bijna als een boodschap van het volk tot het individu spreekt? In Kafka’s verhaal krijgen we geen antwoord op deze dubbele vraag naar de verhouding tussen individu en collectief, en tussen autonomie en de maatschappijke betekenis van kunst. Al bij al is Josefine voor de verteller te ver gegaan: ze heeft zich buiten de wet geplaatst door haar laatste kinderlijk verzoek om vrijgesteld te worden van gewone arbeid. Hij speculeert dat, nu Josefine gestopt is met zingen, de geschiedschrijving van het muizenvolk haar snel zal vergeten.
Ook Sarah Vanhee wordt omringd door bodes en aanhangers. Ze brengt de lezing nooit op vraag van een groep, maar haar medewerkers zoeken per stad wat betekenisvolle, risicovolle, unieke of representatieve plekken zijn en zij leggen de nodige contacten. Over de landsgrenzen heen creëren ze een netwerk tussen bedrijven, overheden, vakbonden, hobbyclubs, banken, buurtcomités, industrieën, opleidingscentra, publieke instellingen, families, enz. In elke organisatie zoeken zij één persoon die ‘ja’ zegt, een soort vertrouweling of medeplichtige, die zijn bijeenkomst voor korte tijd openstelt voor deze ‘intruder’, die zichzelf soms ook een ‘friendly stranger’ noemt. Ze hebben daar elk hun eigen redenen voor: omdat ze achter het project staan en benieuwd zijn naar de tekst, omdat een ander bedrijf ook heeft toegezegd, omdat ze hun imago willen bijstellen ten aanzien van de publieke opinie of de subsidiërende overheid, omdat het project gedragen wordt door een groot kunstenfestival, omdat dit initiatief past binnen het herdenken van de ‘visie, missie, waarden’ van de organisatie… Niettemin nemen ze een risico, want niemand krijgt de tekst op voorhand te lezen en er bestaat zo iets als ‘peer pressure’ van collega’s of werknemers die dit out-of-the-box initiatief (zo werd het vaak genoemd) misschien tijdverlies zullen vinden: te artistiek, te politiek, te jong, te wild, niet realistisch genoeg, niet van toepassing.
Ja’s en nee’s
Voor de premièrereeks van Brussel was ik bode of aanhanger van het project Lecture For Every One. Enkele maanden voor de eerste contacten werden gelegd, stelden Sarah Vanhee en ik een bijna Borgesiaanse taxonomie op van mogelijke organsiaties en types bijeenkomsten waarvan we dachten dat ze deel uitmaken van elk stadsweefsel. Met deze categorieën in het achterhoofd begon het onderzoek naar hoe Brussel zich sociaal en ruimtelijk organiseert, op welke formele en informele netwerken de stad gedijt, en welke al dan niet zichtbare sleutelfiguren ons voorbij Securitas tot in de meest concrete bijeenkomsten zouden brengen.
Men zegt wel eens dat een reeks van 4 à 5 handdrukken je overal kan brengen en dat bleek in de praktijk ook zo te werken. In eerste instantie gingen we op zoek naar enkele representatieve contacten die ons konden doorverwijzen en tegelijk het project vertrouwen gaven. Toen begin januari de eerste emails werden verstuurd, was er nog geen website, geen aankondiging of trailer, slechts enkele schetsmatige passages van de lezing en ook nog geen enkele ‘ja’ die een volgende aanvraag gewicht kon geven. Een prof, een Brusselse gids, mijn ouders, een schoolkameraad van 15 jaar terug, een theaterdirecteur, een politieker, een ex-lief en een buurman waren de cruciale contacten voor de Brusselse editie.
De eerste toezeggingen gingen al bij al vlot, maar lagen nog heel dicht bij de voor de hand liggende partners van culturele organisaties of participatieve projecten: een integratiecentrum, een historisch museum, een dagcentrum voor daklozen en een opleidingsinstituut. De eerste ‘ja’ van een groot autobedrijf was magisch omdat Lecture For Every One plots bestond in de hardere profitsector: meteen gingen ook andere deuren open. Die eerste keer legde ik het idee voor tijdens een vergadering met vijf managers, die voorzichtig overwogen of ze het zouden doen, maar als -als – ze het zouden doen, dan wilden ze het meteen voor ieder-een: tijdens de jaarlijkse presentaties voor 70 personeelsleden. Ze zouden die presentatie een maand vervroegen om binnen onze periode in Brussel te vallen. Aanvankelijk lieten we onze contactpersonen zelf voorstellen binnen welke vergadering de lezing kon doorgaan, maar na een tijdje merkten we dat we voornamelijk op directieniveau of binnen HR-afdelingen terecht kwamen en probeerden we waar mogelijk iets meer te sturen, bv. richting de salesdienst, de technische ploeg of een overleg met de vakbond. Een manager die het project nauw genegen was binnen zijn eigen koepelorganisatie, gaf geen toelating om het voor zijn eigen kuisploeg te organiseren. Een andere duidelijke ‘nee’ kwam van een kaderlid van een telecombedrijf dat een grote kunstcollectie huisvest: “Waarom mevrouw Vanhee en niet iemand anders. Als ik haar aan het woord laat, dan kan in prinicpe iedereen hier aankloppen en 15 minuten spreektijd vragen”. In een ander bedrijf kreeg ik een ‘nee’ van een HR-medewerker – “te grote machocultuur voor artistieke projecten” – wat een reden te meer was om via een andere contactpersoon in hetzelfde bedrijf opnieuw (en met meer geluk) te proberen. Van de MIVB, de grootste werkgever in Brussel, kregen we ondanks verschillende pogingen nooit reactie. Ook het Europees Parlement bleek voor de editie in Brussel een te stevige burcht.
Week na week stuurden we de verlanglijst van Lecture For Every One bij, want met elke nieuwe toezegging kantelde de dramaturgie van de speelreeks. Nu geen banken meer, nu zijn de groepen hoofdzakelijk ‘wit’, nu nog op zoek naar een priester, nu meer franstalige groepen, nu nog iets binnen de horeca. Maar hebben die mensen wel vergaderingen? Waar komt de mannelijke marokaanse gemeenschap samen behalve in de moskee? Wie kent er iemand binnen de societyclubs rond het Warande park? Die nederlandstalige school ‘on hold’ houden want eerst de reactie afwachten van de franstalige scholengemeenschap. De uiteindelijke speelreeks was het resultaat van directe vertrouwensrelaties tussen mensen, representatie, zichzelfbevestigende machtsrelaties, een stuk magie en toeval, ook wel wat bluf, een stevige voorbereiding voor elke afspraak met iedere contactpersoon, en héél véél lijstjes.
Begin mei waren er iets meer dan 40 min of meer definitieve “ja’s”. Een antiekhandelaar had een waterlek en moest de opening van zijn gallerie en de preview voor zijn vaste collectioneurs spijtig genoeg uitstellen; en de agenda van het directiecomité van de Rijksdienst voor Pensioenen zat uiteindelijk toch te vol. Twee organisaties overwogen nog om te cancelen omwille van interne herstructureringen, maar lieten de lezing uiteindelijk toch doorgaan. Het is tekenend dat net deze twee organiaties het meest positief waren over de vragen en het gebaar van Lecture For Every One, alsof mensen in crisissituatie meer receptief waren voor de propositie van het project.
Het parrhesiastisch spel van de ‘ja’
Nog vòòr dat Lecture For Every One enige invulling of gezicht kreeg, accepteren 40 contactpersonen dus om als ‘every one’ geadresseerd te worden. Ze stellen hun meeting open voor een kunstenaar die hen medeplichtig maakt aan een fantasie. Door de titel en het voorbereidend gesprek weten ze dat dit kunstwerk vertrekt vanuit de premisse dat we in één wereld leven, of één mensenvolk zijn, en dat de lezing gericht is aan het collectief en/of aan het individu. Hun ‘ja’ betekent in feite dat ze gedurende 15 minuten die premisse in suspense willen houden en bereid zijn te luisteren hoe iemand die éne wereld verbeeldt.[2]
Natuurlijk is er vanalles dat de betovering kan doorbreken. In 1924 schreef Kafka: “iedere kleinigheid, ieder toeval, iedere tegenslag, het kraken van het parket, iemand die tandenknarst, een storing in de verlichting grijpt zij aan om het effect van haar zingen te verhogen”. In 2013 gaan er telefoons af, laptops staan open, een baby huilt[3], iemand komt te laat, iemand rolt met de ogen. Maar in het algemeen is het snel stil wanneer de eerste woorden vallen. Mylène Lauzon’s grote blauwe ogen, Sarah Vanhee’s flitsende blik, beiden nemen elke aanwezige heel direct en persoonlijk in zich op, alsof ze elke luisteraar willen losweken uit de sociale identiteiten of functies die zij op dat moment representeren. Zij zelf zijn hyperaanwezig én transparant: ze worden een soort medium die al die andere contexten en mensen verbindt. Helemaal in het begin van de lezing en met een ongedwongen lichtheid wordt ook de feitelijke ongelijkheid van elke aanwezige benoemd. Ja, we verschillen qua financieel vermogen, fysieke kracht, kennis, en nog zoveel meer. En wat dan?
In 1983-84 gaf Foucault zijn allerlaatste colleges, gebundeld in de boeken Fearless Speech en Le courage de la vérité.[4] Het is een historische analyse van een bepaalde praktijk van het waarheidspreken – de parrhesia, of het vrijmoedig spreken. Hij onderzoekt hoe deze praktijk getransformeerd en geproblematiseerd is doorheen de ontwikkeling van de Griekse politieke instituties, de opkomst van het Christendom, de Westerse filosofie… Grosso modo is het woord volgens hem verschoven van het politieke domein naar de ethiek. In de Griekse democratie is de parrhesiast aanvankelijk diegene die de publieke opinie niet naar de mond praat en zich in de agora kritisch uitspreekt ten aanzien van het demos. Hij komt niet op voor zijn privé-belang, maar spreekt in naam van het algemene belang van de gemeenschap. Het is een privilege van alle welgestelde, welopgevoede, natuurlijke burgers van Athene om op die manier te mogen spreken. Vrouwen en slaven hebben geen toegang tot de agora. In de vroegste geschriften heeft parrhesia enkel een positieve betekenis, maar wanneer de democratie onder spanning komt te staan, doet zich er zich een probleem voor: hoe kunnen we een ethisch onderscheid maken tussen de goede parrhesiast en iemand die geen blad voor de mond kan houden? De slechte parrhesiast is diegene die zijn spreken niet kan afstemmen op een rationaliteitsprincipe en vormt een bedreiging voor de democratie. De goede parrhesiast is een bedreiging voor zichzelf, want hij kan verbannen of gedood worden als zijn waarheid te kwetsend is voor de massa of voor iemand die meer macht heeft. Vrijuit spreken in de Volksvergadering wordt dus gaandeweg geproblematiseerd.
In de monarchie is de parrhesiast de raadgever van de koning die probeert te voorkomen dat deze zich als een tiran ten aanzien van het volk opstelt. De raadsman begeeft zich niet op het publieke forum, maar geeft persoonlijk en moreel advies aan de vorst.
Een derde parrhesiastische figuur die zich rond die tijd ontwikkelt, is geïnspireerd op het leven van Socrates. Hij houdt zich bewust buiten de institutionele politiek en verlegt het domein van de parrhesia naar de ethiek en naar de persoonlijke en sociale relaties tussen mensen. De ethische parrhesiast is geen indiscreet persoon die zich met het privéleven van iedereen bemoeit, maar hij test zichzelf, de anderen en de waarheid met lastige vragen. Hij stelt de hele mensheid – waarvan hij zelf deel uitmaakt – ter discussie. Deze vorm van waarheidsspreken houdt zich buiten de politieke sfeer maar is even nuttig voor het bestuur en het welzijn van de stadstaat. De ethische parrhesiast spoort mensen aan om zich om zichzelf te bekommeren, dat wil zeggen “om hun rede, de waarheid en hun ziel”. Hij vraagt hen om voor zichzelf te zorgen door een relatie tot de waarheid aan te gaan, zodat ze goede beslissingen maken en valse meningen verdrijven. Volgens Foucault was het thema van de zelf-zorg in de oudheid altijd verbonden met een sociale praktijk: met een zorg voor de anderen.
Wanneer een parrhesiast zoals Socrates niet institutioneel verankerd is (door geboorterecht, door opleiding of functie,…), doet er zich een dubbel probleem voor: hoe kunnen wij weten dat dit individu die de waarheid claimt te spreken een échte parrhesiast is en niet iemand die zomaar wat piept? En hoe is de zogenaamde parrhesiast zelf zeker dat wat hij zegt écht de waarheid is? De eerste vraag gaat over de authenticiteit van het individu en over de relatie tussen authenticiteit, geloof en spreken. Volgens Foucault zijn de Grieken geneigd om een spreker voor een parrhesiast te nemen als er een muzikale harmonie is tussen zijn logos en zijn bios, tussen wat hij zegt en hoe hij zijn leven leidt. De tweede vraag naar de grond van het weten is een typisch modern probleem dat zich nauwelijks stelde binnen de Griekse samenleving. Men bond zich aan de waarheid in de act van het spreken zelf. Net zoals bij Josefine gaat het dus niet om een privilege dat empirisch of institutioneel gegrond kan worden, maar om de overtuiging waarmee iemand zijn zingen boven het gewone piepen verheft. Het gaat om een waarheid die samenvalt met een geloof, en om een zelfbewust spreken dat gelegitimeerd is door de consistentie van een praktijk en de integriteit van een levenswijze. Het tweede kenmerk van de parrhesiast is dat hij de moed heeft om een waarheid te zeggen die mogelijk kwetsend is en daarbij de relatie met zijn gesprekspartner – het volk, de koning, een vriend – op het spel zet. Dat impliceert, ten derde, dat de parrhesiast eerst zal proberen een pact te onderhandelen waarin hij van zijn gesprekspartner de permissie krijgt om vrijuit te spreken.
Bij Lecture For Every One is er misschien geen reëel gevaar voor iemands leven, maar toch wordt het spreken en het luisteren gedragen door een pact dat het parrhesiastisch spel of het waarheidspreken mogelijk maakt: de voorbereidende gesprekken, het ‘ja’ van de contactpersoon die het project wil ontvangen, de garantie die hij/zij geeft om 15 minuten te mogen spreken, de korte introductie waarmee hij/zij zijn groep vraagt om te luisteren, de transparantie van de titel en de universele ambitie van het project, de eerste woorden “Leven, alleen, leven met anderen”, tot en met het benoemen van een feitelijke ongelijkheid tussen de mensen die op dat moment luisteren. Dit is de situatie die door alle aanwezigen wordt geaccepteerd. Soms was het begin van de lezing een kleine krachtmeting om de nodige sérieux te bewerkstelligen, maar – op de publieke hoorzitting van de gemeenteraad Molenbeek na – werd het pact geen enkele keer verbroken.[5]
In wat volgt zal Sarah Vanhee andere metaforen, ficties en woorden voorstellen om het dagdagelijks samenleven – als een verhouding van individu tot individu, en van individu ten aanzien van het collectief – te denken. Ze gebruikt verschillende registers: persoonlijke anekdotes, eenvoudige vragen, abstracte reflecties, urgente problemen, kritische bedenkingen, poëtische passages en soms brengt ze mensen aan het lachen. Ze creëert een tijdelijke tussenruimte waar mensen en woorden schuiven. Ze laat je analogieën en vertalingen maken tussen de privésfeer, de sociale ruimte, het economische leven en het politieke domein. De tekst is geen wetenschap, geen kritiek, geen utopie, en wil ook geen revelatie teweeg brengen. Het waarheidsspreken neemt de vorm aan van een propositie. Het is een poging om de waarde van de munt te veranderen en een andere rationaliteit te laten gelden. Het is een voorstel om een aantal gedevalueerde woorden over ‘samen’, waarvan Sarah Vanhee zegt dat ze hen mist binnen onze huidige samenleving, opnieuw te gebruiken.
Wij zijn ervoor
In Brussel ging ik of een andere medewerker mee wanneer er een lezing werd gegeven, en wij belden de contactpersoon de dag nadien steeds op om te vragen hoe het initiatief werd onthaald. Soms kwam er spontaan al een email, zoals van deze persoon die werkt in een organisatie actief rond natuurbehoud. Hij citeert een stuk van de lezing:
La sortie m’a assez surpris et j’aurais souhaité remercier Sarah pour le moment
qu’elle nous a permis de partager et sur les réflexions qu’elle a laissé APRES.
NOUS SOMMES AVANT.
NOUS SOMMES AVANT.
NOUS SOMMES AVANT.
NOUS SOMMES AVANT.
NOUS SOMMES AVANT.
In het algemeen reageerden mensen aangenaam verrast. Velen vonden het confronterend omdat het hen in een andere en meer intieme relatie plaatste ten aanzien van collega’s en omdat er delicatere thema’s en vragen aan bod kwamen die anders ontweken of meteen weggelachen worden: angst, liefde, zorg, isolement… Vaak knikten mensen onbewust, of ze gaven spontaan antwoorden op de korte vragen. In vele groepen was er een enkeling die er niets mee aankon, zich geprovoceerd voelde of het belang er niet van inzag. In een softwarebedrijf ontstond tijdens de lunchpauze een verhitte discussie rond de teneur van de tekst, of die te negatief of net hoopvol was. Iemand uit een lobbygroep van een multinational vond dat de tekst dwingt om stil te staan en daarom haaks staat op een bedrijfscultuur die iedereen stimuleert om steeds vooruit te gaan en nieuwe terreinen te winnen. Een manager in een bedrijfsoverkoepelend netwerk zei: “ik heb geluisterd als familiehoofd, als beleidsmaker en als ondernemer, en wanneer je die identiteiten laat overlappen, laat je ze ook botsen”. Een HR-directeur zei “je brengt deze lezing in mijn professioneel leven, maar tijdens het luisteren besefte ik dat ik een grote impact heb op veel mensen hun privé-leven”. Binnen een introductiecursus voor mensen die pas aan het werk zijn binnen één van de Europese instellingen, resoneerde de tekst heel anders dan in de bedrijfswereld. Daar stelde men zich achteraf vragen rond burgerschap en hoe dat gepraktiseerd wordt binnen een expatsgemeenschap die zich in Brussel terugplooit op zichzelf.
Al bij al ervaarden mensen het project niet als een expliciet politiek project, maar impliciet stelden ze zich wel de vraag wanneer hun publieke of politieke leven begint, welke waarheidsprincipes er gelden en aan wie ze deze moeten verantwoorden. Moeten ze een persoonlijke harmonie zien te vinden tussen hun identiteiten en hun rationaliteitsprincipes? Bestaat er iets als een collectieve harmonie? Of zijn er door iedereen gedragen principes waarmee ieder-een individueel moet of kan afstemmen?
*
Lecture For Every One ging in première in Brussel tijdens het Kunstenfestivaldesarts, waar gedurende een periode van 3 weken 40 groepen (ongeveer 1200 mensen) éénzelfde tekst hoorden. De kleinste bijeenkomst bestond uit 5 mensen, de grootste uit een 70tal. Eind juli landde Lecture For Every One in Helsinki en in het najaar staan Rotterdam, Leuven en Gent op het programma. Nadien volgen Roesselare, Berlijn, Parijs… In elke stad worden er een 15tal lezingen gegeven. Het project wordt gedocumenteerd op de website www.lectureforeveryone.be en kan op de voet gevolgd worden via sociale media Twitter en Facebook. Wie de tekst Lecture For Every One wil horen, kan naar één van de publieke projectpresentaties komen die via de website worden aangekondigd.
[1] In Brussel werd de Franse versie van LFEO gebracht door Mylène Lauzon. Elina Pirinen brengt de Finse tekst in Helsinki.
[2] Niet elke contactpersoon liet die premisse even intact. Onze contactpersonen binnen een organisatie gaven steeds een korte inleiding voor de andere aanwezigen, waarin in enkele zinnen uitgelegd werd wat Lecture For Every One is en waarom hij/zij openstond voor dit initiatief. Sommige mensen gaven voorbeelden van andere groepen die de tekst horen en vermeldden bv. enkel andere grote bedrijven. Deze ‘onschuldige’ inleidingen gaven een interessante spiegel van hoe macht, vertrouwen, verantwoordelijkheid, legitimiteit… circuleren.
[3] Achteraf gezien de meest grappige gelijkenis met Kafka’s verhaal is “de kleine rustverstoorder” die tijdens de première van Lecture For Every One in Beursschouwburg begon te huilen. Kafka schrijft: “Het is een keer gebeurd dat ergens een dwaas, klein ding in alle onschuld ook begon te piepen, terwijl Josefine zong.”
[4] Foucault’s teksten waren een inspiratiebron voor Sarah Vanhee bij het conceptualiseren van het project en het schrijven van de lezing.
[5] Zie http://lectureforeveryone.be/conseil-communal-molenbeek/ voor het ooggetuigeverslag van Anne Thuot.